Naar inhoud springen

Vorstenlanden van Brits-Indië

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Brits-Indiase Rijk in 1909.

Honderden vorstenlanden (Engels: Princely States) waren deel van de kroonkolonie Brits-Indië. Zij werden voordat het Indisch Subcontinent door de Britse Oost-Indische Compagnie werd veroverd als onafhankelijke staten of vazalstaten van de Mogol-keizers geregeerd door hun eigen vorsten. Deze vorsten droegen titels als Maharajaha, Rajah en Rao.

Vóór de onafhankelijkheid van India en Pakistan

[bewerken | brontekst bewerken]

De vorstenlanden waren door verdragen aan de Britten gebonden en Britse ambtenaren en adviseurs controleerden de semionafhankelijke regeringen. De staten drukten voor hun posterijen postzegels, hadden een krijgsmacht en in het geval van Haiderabad zelfs een luchtmacht. Ook stelden ze soms eigen ridderorden in. De pracht en praal van de hoven was vermaard en het enorme prestige van de soms vergoddelijkte heersers hielp de Britten om India met een relatief klein bestuursapparaat te beheren.

Vier van de grootste vorstenlanden werden door de Britten bestuurd door de aanwezigheid van residenten. De resident fungeerde als een schaduwpremier. De Britse adviseurs in de kleinere vorstenlanden in Brits-Indië waren georganiseerd in regionale afdelingen en er waren staten die semiautonoom waren en direct verantwoording aflegden aan de gouverneur-generaal in (New) Delhi.

Het grootste van de vorstenlanden was zo groot als Frankrijk, de kleinste omvatte niet meer dan een enkel boerendorpje. De heersers waren vanaf 1920 lid van een Brits-Indisch Chamber of Princes, die eenmaal per jaar onder leiding van de Gouverneur-Generaal vergaderde te New Delhi.

De vorsten hadden titels die meestal als Koning, Koning der Koningen, Heer, Heer de heren, Hoge Heer of Hoogste Heer worden vertaald. Het gaat om de titels:

Amir, Chögyal, Deewan, Jam Sahib, Kalat, Khan, Mirza, Maharaja, Maharaj Rana, Maharana, Maharao, Maharawat, Maharawal, Maharaol, Mehtar, Mir, Nawab, Nawab Babi, Nizam, Rana, Rao, Sar Desai, Thakore, Thakore Sahib en Thakur.

Tijdens en na de onafhankelijk van India en Pakistan

[bewerken | brontekst bewerken]

In 1947 werden India en Pakistan onafhankelijke dominions binnen het Britse Gemenebest. De nizam van Haiderabad poogde van zijn onafhankelijke land dat zo groot was als Frankrijk en 22 miljoen inwoners telde een apart land te maken. De regeringen in Londen en New-Delhi weigerden daarop in te gaan. In 1948 werd ook Haiderabad, in een bliksemoperatie van politie en leger die "Operatie Polo" werd genoemd geannexeerd. Net als andere grote Indische vorsten werd de nizam een rajpramukh, een ceremonieel quasi-staatshoofd binnen zijn staat. Politieke macht bezaten de vorsten wier reusachtige pensioenen in de Indiase grondwet waren vastgelegd, niet meer. Hun status was nog steeds zeer hoog. Zo kenden veel analfabete boeren wel een maharadja maar wisten niets van India. Ook de godsdienstige en sociale betekenis van de vorsten bleef groot.

In 1956 werd de functie van rajpramukh afgeschaft. De oude vorstendommen werden langs taalgrenzen opnieuw ingedeeld. De ontmanteling van het feodale systeem ging langzaam maar zeker; wanneer een oude heerser stierf traineerde de regering de opvolging. Pas wanneer de pretendent "vrijwillig" een veel lager pensioen en minder privileges accepteerde vond de installatie of erkenning doorgang.

In 1971 schokte Indira Gandhi de vorsten door de pensioenen en privileges, waaronder de saluutschoten en titels, af te schaffen. De vorsten bleven binnen hun eigen kring uiteraard zeer prominent maar de regering negeerde hun bestaan en titels. De jongere generatie is nu vaak ondernemer en een aantal van de reusachtige paleizen werd aan het begin van de 21ste eeuw tot luxe hotel omgebouwd. Ook in de industrie en de projectontwikkeling spelen de vorsten en hun families een rol.

Vorstenlanden in Brits-Indië op 15 augustus 1947

[bewerken | brontekst bewerken]

Bestuurd door residenten

[bewerken | brontekst bewerken]

Staten van het Beloetsjistan Agentschap

[bewerken | brontekst bewerken]

Staten van het Gujarat Agentschap en de resident van Baroda

[bewerken | brontekst bewerken]

Staten van het Centraal Indische Agentschap

[bewerken | brontekst bewerken]

Staten van het Oost Indische Agentschap

[bewerken | brontekst bewerken]

Staten van het Deccan Agentschap en de resident van Kolhapur

[bewerken | brontekst bewerken]

Staten van het Madras Agentschap

[bewerken | brontekst bewerken]

Staten aan de noordwestelijke grens

[bewerken | brontekst bewerken]

Staten van de Punjab

[bewerken | brontekst bewerken]

Staten van het Rajputana Agentschap

[bewerken | brontekst bewerken]

Saluutschoten

[bewerken | brontekst bewerken]

De opsomming en indeling zijn indicatief. Er zijn reorganisaties en samenvoegingen geweest. De meeste vorsten hadden recht op 4, 9, 11, 15 of 17 saluutschoten en de Britse regering gebruikte deze aantallen om een rangorde, en verdeeldheid, onder de vorsten te bewerkstelligen. Het aantal saluutschoten varieerde van jaar tot jaar. Tot 1972 werden in India en Pakistan saluutschoten afgevuurd voor de oude feodale heersers. De machtigste onder de prinsen, de Nizam van Haiderabad kreeg, als lange tijd als enige, en net als een Europese koning, 21 saluutschoten. Wanneer twee aantallen saluutschoten genoemd worden is het hoogste aantal gereserveerd voor in de residentie van de vorst.

Alfabetische lijst

[bewerken | brontekst bewerken]
  A · B · C · D · E · F · G · H · I · J · K · L · M · N · O · P · Q · R · S · T · U · V · W · X · Y · Z  
  • Faridkot in Pepsu - De vorst had recht op een saluut van elf schoten
  • Ichalkaranji
  • Idar in Bombay - De vorst had recht op een saluut van vijftien schoten
  • Ilol in Bombay
  • Ilpura
  • Indore in Madhya Pradesh - De vorst had recht op een saluut van negentien of eenentwintig schoten
  • Itria
  • Itvad
  • Orchha in Madhya Pradesh - De vorst had recht op een saluut van vijftien schoten
  • Oudh of Awadh, een om politieke redenen gepensioneerde vorst - De vorst had recht op een saluut van een onbekend aantal schoten